5. Chauffeurs

Dit hoofdstuk is bedoeld voor:

  • Chauffeurs die rolstoelpassagiers vervoeren. Dat zijn zowel chauffeurs die beroepsmatig werken, als vrijwillige chauffeurs en particulieren.


De chauffeur zorgt ervoor dat de rolstoelinzittende veilig van A naar B wordt gebracht. Waar mogelijk, vervoert een chauffeur een rolstoelpassagier op een vaste zitplaats. Als de rolstoelpassagier de overstap vanuit de rolstoel naar en van een reguliere zitplaats niet kan maken, mag deze uitsluitend vervoerd worden als:

 

a. De rolstoel voldoet aan ISO 7176-19, dat wil zeggen crash getest en herkenbaar aan de haaksymbolen en/of ISO-sticker en inderdaad veilig vastzetbaar en vervoerbaar is. (zie paragraaf 2.1)

 

óf

 

b. De rolstoel kan vanwege complexiteit of aanpassingen niet crash getest worden. Deze kan dan alleen vervoerd worden mits de rolstoel naar beoordeling van de chauffeur veilig vastgezet en vervoerd kan worden.

 

Van een chauffeur, zowel een professional als een vrijwilliger, wordt verwacht dat hij of zij weet hoe een rolstoel veilig in en uit een voertuig wordt gereden en hoe de rolstoel deugdelijk en volgens de richtlijnen wordt vastgezet in het voertuig.

 

 

5.1. Gordelgebruik

Ook voor een rolstoelinzittende geldt dat juist gordelgebruik verplicht is. De veiligheidsgordel dient onbelemmerd en op de juiste wijze gebruikt te kunnen worden. Dit betekent dat de driepuntsgordel, over de heup en over de schouder, voor langs het bovenlijf loopt. Het niet dragen van de gordel op de juiste manier, is ook reden om het vervoer te weigeren.
Als het gebruik van de driepuntsgordel niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat een zitpositie onmogelijk is voor de rolstoelinzittende, is het gebruik van op maat gemaakte veiligheidsgordels toegestaan (RVV-artikel 59 lid 4b). Voorwaarde is dat de gordel goed past en deel uitmaakt van - verbinding heeft met - het vastzetsysteem. De rolstoelinzittende of zijn begeleider is verantwoordelijk voor deze “andere” gordels. Deze voldoen aan de Europese richtlijn 77/541/EEG.

 

 

5.2. Ontheffing op gordelgebruik

De enige uitzondering hierop wordt beschreven in artikel 149 lid 2 van de WVW.
“In afwijking van het eerste lid kan door Onze Minister ontheffing worden verleend van het gebruik van autogordels en kinderbeveiligingsmiddelen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake nadere regels worden vastgesteld.”

 

Een ontheffing op het verplichte gordelgebruik kan uitsluitend worden verleend door het CBR. Deze moet hij of zij kunnen tonen. Dit is de enige instantie die hiertoe gemachtigd is, een verklaring van een specialist of een andere partij is geen geldige ontheffing.

 


5.3. Het materiaal

De chauffeur beschikt over veilig materieel. Dit betekent een rolstoelbus of ander voertuig dat is voorzien van een Rolstoel-Inzittende-Bevestigings-Systeem (RIBS), dat voldoet aan NEN-ISO 10542 met bijbehorende 3-punts veiligheidsgordel. Verder heeft het voertuig een goedgekeurde lift of oprijplaat.
Het is belangrijk dat de chauffeur over voldoende tijd beschikt om de rolstoel met het vastzetsysteem en de rolstoelinzittende met een veiligheidsgordel conform de veiligheidseisen vast te zetten.

 

 

5.4. De praktijk

De chauffeur is op de hoogte van de wet- en regelgeving die hoort bij het veilig vervoeren van rolstoelinzittenden en beschikt over de juiste goedgekeurde materialen die een veilig vervoer mogelijk maken. Als materialen of systemen defect zijn of raken, maakt hij hiervan melding zodat het defect opgelost kan worden.

 

De chauffeur rijdt de rolstoel*) in het voertuig. Hij of zij vervoert alleen passagiers in hun rolstoel als die aan de NEN-ISO 7176-19 richtlijn voldoen, ofwel anderszins conform de veiligheidsinstructies vastgezet en vervoerd kunnen worden. De afweging van de chauffeur zal, ongeacht of de rolstoel wel of niet voorzien is van haaksymbolen, gemaakt worden op basis van of betreffende rolstoel conform de instructies veilig vastzetbaar en vervoerbaar is.

 

Verder hanteert de chauffeur de arborichtlijnen met het oog op de eigen veiligheid en gezondheid.

 

*) Voor elektrische rolstoelen geldt: Wanneer de rolstoel geen mogelijkheid of voorziening heeft deze handmatig te bedienen door een andere persoon dan de passagier zelf, dan is de passagier verantwoordelijk voor het naar binnen (en buiten) rijden van de rolstoel. Zodra de rolstoel op de lift staat is de stroomtoevoer afgesloten en staat hij op de rem.

 

 

5.4.1. Aandachtspunten

  • Kennis over de wettelijke eisen met betrekking tot veilig rolstoelvervoer.
  • Het assisteren van de passagier bij het maken van de overstap naar de autostoel.
  • Controle of de rolstoel veilig vervoerbaar is aan de hand van de stickers op het frame, en/of anderszins conform de veiligheidsinstructies vastgezet en vervoerd kan worden.
  • Vervoer weigeren wanneer niet aan de veiligheidseisen kan worden voldaan.
  • In - en uitrijden van de rolstoelpassagier in het voertuig.
  • Het vastzetten van de rolstoel met gebruikmaking van het vastzetsysteem.
  • Het omdoen van de veiligheidsgordel – die dient onbelemmerd en op de juiste wijze gebruikt te kunnen worden.
  • Controle of alle bevestigingen goed vastzitten.
  • Bagage deugdelijk vastzetten/opbergen.
  • Aangepast rijgedrag.
  • Bij het parkeren van het voertuig rekening houden met de beperkingen en mogelijkheden van de rolstoelpassagier en het overige verkeer.

 

 

5.4.2. Juiste wijze

Als de rolstoel gebruikt wordt als zitplaats, is het van belang dat deze goed wordt vastgezet aan het RIBS. De spanbanden dienen zodanig te worden vastgezet, dat de rolstoel niet meer beweegt als ertegen wordt geduwd. Spanbanden worden uitsluitend aan de daarvoor bestemde vastzetpunten bevestigd. Die zijn bij de rolstoelen die voldoen aan de ISO-norm te herkennen aan de stickers met haaksymbool. Spanbanden mogen niet worden gekruist of aan wielen of beensteunen bevestigd worden. Spanbanden moeten een hoek van liefst 45⁰ naar beneden maken en licht gespannen zijn.

 

De gordel wordt op de juiste manier gebruikt als hij de kortste weg over de schouder en om de heup volgt en op de heup rust. Waar mogelijk is dit onder de armleuningen door. De armen worden vrijgelaten en de gordel dient aan het vastzetsysteem bevestigd te zijn, niet aan de rolstoel.
Zowel in of aan de rolstoel als in het voertuig mogen zich geen losse voorwerpen bevinden die tijdens een ongeval een gevaar kunnen vormen voor de inzittenden.